top of page
1.jpg

De cello

De cello (het meervoud is cello's of celli), afkorting voor violoncello, is een chordofoon, dus een instrument waarbij het geluid geproduceerd wordt door het trillen van de snaren. Het woord violoncello komt uit het italiaans en betekent kleine violone (contrabas) en dat is weer een historisch strijkinstrument uit de familie van de viola da gamba (letterlijk vertaald beenviool). Vroeger noemde men de cello in het Duits Bassgeige of ook wel kleine Bassgeige.

De cello wordt gemaakt van verschillende soorten hout; de body wordt van sparren of esdoornhout gemaakt, het bovenblad van vurenhout. De toets is weer van ebbenhout, evenals het staartstuk.

De cello wordt ingedeeld bij de familie van de strijkinstrumenten en heeft een bereik van ruim vier octaven. In tegenstelling tot de viool en altviool wordt de cello met de hals omhoog tussen de benen van de cellist(e) op de grond geplaatst op de eindpin. Deze laatste werd vroeger van staal gemaakt, maar tegenwoordig ook van hout, koolstofvezel of versterkte kunststof. Celli die nu gebruikt worden voor de authentieke uitvoeringspraktijk van de oude muziek hebben geen eindpin, maar worden, net als een viola da gamba, tussen de benen

CELLO sleutels.png

geklemd. De vier snaren van een cello zijn gestemd in reine kwinten, van laag naar hoog C-G-d-a. De muziek van de de cellist wordt genoteerd in drie sleutels: de bassleutel (F-sleutel), de tenorsleutel (c-sleutel) en ook de vioolsleutel (g-sleutel). De cello wordt gebruikt als solo-instrument, maar ook in kamermuziekensembles, in strijkorkesten, als lid van een symfonieorkest, en soms ook in de jazz, popmuziek, en in metal, maar dan meestal elektrisch versterkt.

De geschiedenis van de cello

pngwing.com.png

Deze basviool werd uitgevonden om ze te gebruiken samen met de viool in een consort. Met een "consort of instruments" wordt een ensemble bedoeld zoals men dat in Engeland van de 16e en 17e eeuw kende. 

Een andere voorloper van de cello is de zogenaamde Bassgeige (basviool) waarnaar Claudio Monteverdi reeds in 1607 refereerde in zijn opera L'Orfeo.

Aan het begin van de zestiende eeuw verschenen in Italië instrumenten die kenmerken van zowel de basviool als de viola da gamba hadden. 

Aanvankelijk was de naam van het instrument eenvoudig "Basvioline" of "Bassgeige" in het Duits, "Basse de violon" in het frans , "Basso di viola da bracchio"  in het Italiaans, en soms ook wel eens "Violoncino". Deze vroege instrumenten werden soms bespeeld in een processie en hiervoor waren er in de nek twee gaatjes gemaakt.

Hierdoor werd vermoedelijk een snoer geregen waardoor het instrument aangesloten werd op een riem rond de schouder, zo kon men het instrument bespelen tijdens het staan en zelfs tijdens het lopen.

2.jpg

De directe voorloper van de cello zou de rebec zijn, een snaarinstrument dat met een strijkstok bespeeld werd. On zijn meest bekende vorm had de rebec drie snaren en werd het instrument liggend op de arm, rustend op de knieën of ertussen geklemd, of onder de kin geklemd als bij een viool, bespeeld. 

Rond 1530 verscheen de basviool, een driesnarig instrument waaraan rond 1550 een vierde snaar werd toegevoegd. Het lichaam van dit instrument was ongeveer 80 à 85 cm, dus groter dan de huidige cello. Deze omvang was de grens, vooral voor de techniek van de linkerhand en vioolbouwers begonnen kleinere basviolen te bouwen die aangepast waren aan de speeltechniek. 

Rebec

Toen rond 1660 in Bologna de darmen snaren werden omwikkeld met een fijne draad

werd er een fijner basgeluid gecreëerd dan voorheen mogelijk was met alleen maar darmen snaren op zo'n kort lichaam. De Bolognese instrumentenbouwers benutten deze techniek om de cello te ontwikkelen, een iets kleiner instrument dat geschikt was voor het solo-repertoire. Zowel het nieuwe timbre als de kleinere omvang vann het instrument maakten het makkelijker

4.jpg

naar de russische cellist Karl Juljewitsch Davidov, die door Pjotr Iljitsch Tsjaikovsky ooit de tsaar der cellisten genoemd werd. Dit instrument was van 1964 tot 1987 eigendom van de betreurde Britse celliste Jacqueline du Pré en wordt nu bespeeld door de Chinees-Amerikaanse cellist Yo-yo Ma. Van Antonio Stradivari zijn iets meer dan twintig celli bekend, maar de maten, namen en stemmingen van de cello varieerden sterk afhankelijk van de plaats en de tijd.

3.jpg

om virtuose passages te spelen. Maar dit instrument had ook nadelen, het lichte geluid was minder geschikt voor het spelen in een kerk en vooral in een ensemble, het moest daarom in een ensemble worden verdubbeld door het orgel, een Theorbe (een snaarinstrument uit de luitfamilie), of door de viola da gamba.

Rond 1700 werd in Noord Europa, ondanks het feit dat de basviool er nog steeds in gebruik bleef gedurende twee decennia in Frankrijk, de cello populair gemaakt door Italiaanse spelers. Hierdoor werden vele basviolen veranderd in grootte om te worden omgebouwd tot een cello volgens een patroon dat was ontwikkeld door Antonio Stradivari. Zelf bouwde Antonio Stradivari enkele originele

celli, waarvan er nu nog altijd enkele bespeeld worden zoals o.a. de Duport Stradivarius uit 1711, vernoemd naar de Franse cellist Jean-Pierre Duport die het instrument bespeelde tot 1800. Vanaf 1974 tot 2007 bespeelde Mstislav Rostropovitsch dit instrument, hij speelde er in 1978 een concert mee in het witte huis in Washington. Ook de Davidov Stradivarius wordt nog steeds bespeeld. Het instrument werd vernoemd

Het duurde zelfs nog tot 1750 voor de grootte van de cello gestandaardiseerd werd. Maar ondanks de overeenkomsten met de viola da gamba maakt de cello toch deel uit van de familie van de viola da bracchio (vrij vertaald armvedel), waartoe ook de viool en de altviool behoren. De viola da gamba (Italiaans voor beenviool) is een familie van strijkinstrumenten die haar oorsprong heeft in de gitaar, meer bepaald de vihuela de arco. Het instrument verkreeg zijn huidige vorm in de 16e eeuw. En hoewel Pieter Breughel de Oude in zijn schilderij "De Boerenbruiloft" suggereerde dat de basviool in verschillende posities bespeeld werd, werd de basviool uiteindelijk bespeeld op de manier van de gamba; rechtop.

Maar het was in Cremona dat de cello zijn definitieve vorm kreeg. In het bijzonder de ateliers van Nicola Amati, waarna het bouwen van celli werd overgenomen door zijn belangrijkste leerlingen Antonio Stradivari, Andrea Guarneri en Bartolomeo Christofori di Francesco. Deze Italiaanse school nam vaste vormen aan en straalde dit uit naar de rest van Europa zoals o.a. naar de Oostenrijk-Hongaarse vioolbouwer Jacob Steiner en de Franse vioolbouwer Francois Médard.

Op vele schilderijen uit de periode vanaf 1700 zijn celli te zien met een vijfde snaar. Zo'n cello van een Gentse vioolbouwer en die dateert uit 1717 is nu nog te zien in het MIM, het Muziek Instrumenten Museum in Brussel. Johann Sebastiaan Bach schreef zijn zesde suite BWV 1012, voor een cello met vijf snaren. Deze vijfde snaar werd op een e gestemd, en deze cello wordt nu cello piccolo genoemd.

5.jpg
6.jpg

Vanaf 1820 kwam steeds meer de eindpin in zwang, vooral in orkesten, maar tot zeker 1850 speelde solisten nog steeds met de cello tussen de benen geklemd. De eindpin werd onder meer ingevoerd door het toegenomen gebruik van vibrato en het spelen in het hoge register. 

Hendrik Jacobs kan met recht de belangrijkste vioolbouwer uit de Nederlandse geschiedenis worden genoemd. De bekende Nederlandse celliste Harriet Krijgh bespeelde tussen 2011 en 2013 een cello van Hendrik Jacobs, gebouwd in Amsterdam in 1690, ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds.
Zie https://www.muziekinstrumentenfonds.nl/bouwer/374 en
https://www.muziekinstrumentenfonds.nl/collectie/1146

Het verschil tussen de barokcello en de moderne cello

Celli uit de Barok verschillen op meerdere manieren van de moderne cello. De hals heeft een andere vorm en hoek, en ze hebben ook geen eindpin om het instrument op de grond te laten steunen. De eindpin die de moderne instrumenten hebben zou een deel van het geluid doorgeven via de vloer waarop ze steunt, terwijl de celli in de barok alleen tussen de knieën geklemd wordt. 

Ook in de strijkstok zit verschil; de moderne strijkstok is naar binnen gebogen en wordt vastgehouden aan de slof, dus helemaal aan het uiteinde van de stok. De strijkstok uit de barok is naar buiten geborgen en wordt daarom, om hem in balans te houden, dichter naar de punt vastgehouden. 

7.jpg
8.jpg

In de Barok waren de snaren gemaakt van darmen, alleen de C en G snaar waren omwonden met een dunne draad. De moderne snaren daarentegen hebben meestal een metalen kern, hoewel sommige snaren een kunststof kern hebben. 

Bovendien zijn op de hedendaagse celli dikwijls fijnstemmers geplaatst tussen het staartstuk en de snaren, waardoor het gemakkelijker wordt om het instrument te stemmen. Het moderne instrument heeft een veel hogere snaarspanning dan de barokcello, en het gevolg hiervan is dat de toon

9.jpg

luider is en veel meer projecteert, maar wel minder boventonen heeft.

Vóór de achttiende eeuw bestonden er weinig specifieke educatieve werken gewijd aan de cello, en de werken die wel bestonden bevatten veel tegenstrijdigheden. 

De vroegste handleiding voor de cello is "Méthode, Théorique et Pratique pour apprendre en peu de temps le violoncello dans sa perfection" uit 1741 van de Franse cellist en componist Michel Corette.

Het gebruik van de cello vandaag

10.jpg

In het symfonisch orkest maakt de cello standaard deel uit van de strijkers, de sectie van cellisten bestaat meestal uit acht tot twaalf spelers die aangevoerd worden door de eerste cellist. Deze bepaalt, soms in samenspraak met de dirigent en/of de concertmeester de streken en hij/zij speelt, daar waar het zo is aangegeven, de solo's. De aanvoerder in het symfonisch orkest zit altijd het dichtst bij het publiek. 

In het grootste deel van een symfonisch werk maken de celli deel uit van de harmonie, maar soms spelen ze voor korte periode de melodie, waarna ze terugkeren naar de harmonie. 

Concerten voor cello met begeleiding

Er bestaan natuurlijk talloze concerten voor cello, begeleid door piano of door symfonieorkest. Antonio Vivaldi componeerde er vijfentwintig, Luigi Boccherini componeerde er twaalf, Franz Joseph Haydn componeerde er tenminste drie, Carl Philipp Emanuel Bach componeerde er ook drie, Antonín Leopold DvoÅ™ák en Charles Camille Saint-Saëns componeerden er elk twee. Van Robert Schumann en Ëdouard Lalo en Sir Edward Elgar is er telkens één celloconcert bekend en ook het tripleconcert van Ludwig van Beethoven en het dubbelconcert van Johannes Brahms behoren tot het repertoire van alle grote en bekende cellisten. 

Ook in het gedicht "Don Quixote, Phantastische Variationen über ein thema ritterlichen Characters" van Richard Strauss wordt tegenwoordig de solo voor cello door een externe solist uitgevoerd, ondanks het feit dat Richard Strauss wilde dat deze solo gespeeld werd door de aanvoerder van de celli van het orkest.

Andere bekende werken voor cello solo met begeleiding van orkest zijn de Rokoko variationen für Cello und Orchester van Pjotr Iljitsch Tsjaikovsky, Schelomo; Rhapsodie Hébraïque for Violoncello and Orchestra", het laatste werk van Ernest Bloch, en "Kol Nidrei, Konzertstück für Violoncello und Orchester" d-Moll op. 47 van Max Bruch. 

11.jpg

In de twintigste eeuw begon het repertoire voor cello enorm te groeien en dit was deels te wijten aan de invloed van de virtuoze cellist Mstislav Rostropovitsch, die ofwel nieuwe werken bestelde ofwel tientallen nieuwe werken in première speelde. Onder deze nieuwe werken kennen we o.a. het celloconcert in E minor, op. 58, het symphony-Concerto for Cello and Orchestra in E minor, op. 125, en het Cello Concerto in G minor, op. 132 van Sergei Prokovief, de Symfony for Cello and Orchestra or Cellosymfony, op. 68 van Benjamin Britten, het celloconcert in E flat major op. 107 en het celloconcert no. 2 op. 126 van Dmitri Schostakovitsch, het celloconcert van Witold Lutoslavski en Tout un Monde Lointain... (1970), pour violoncello et orchestre van Henri Dutilleux.

13.jpg
12.jpg

En dan zijn er ook nog de werken van Sir Malcolm Henry Arnold, Samuel Osborne Barber II, Philip Glass, Paul Hindemith, Arthur Honneger, György Ligeti, Nikolai Miaskovsky, Joaquín Vidre, heitor Villa-Lobos, en William Turner Walton, en nog meer. Deze componisten componeerden werken voor beroemde cellisten zoals Gaspar Cassadó, Gregor Piatigorsky, Siegfried Palm, en Julian Lloyd Webber.

Sonates en andere werken voor cello

Naast deze concerti zijn er natuurlijk ook heel wat sonates en andere werken voor cello en piano. Zo kennen we de cellosonate nr 1 en 2 van Ludwig van Beethoven, de sonaten in B dur en in D dur van Felix Mendelssohn Bartoldi, Introduction et Polonaise van Chopin, de cellosonates nrs 1 en 2 van Johannes Brahms, De sonates nrs 1 en 2 van Gabriel Fauré, en de cellosonate in C, op. 119 en de Sonata for cello solo in Cis minor, op. 134 van Sergei Prokovieff..

Edward Grieg, Sergej Rachmaninoff, Dmitri Sjostakovitsch, Claude Debussy, Francis Poulenc, Benjamin Britten, en Elliott Cook Carter JR componeerden elk een sonate voor cello en piano. Andere bekende werken voor cello en piano zijn Fünf Stücke im Volkston van Robert Schumann, Suite Italienne van Igor Strvinsky., Rhapsody van Béla Bártok en de arpeggionesonate van Franz Schubert maar door hem zelf getranscribeerd voor cello en piano. Een arpeggione is een instrument dat kan worden beschouwd als een kruising tussen een gitaar en een cello. Qua vorm lijkt het instrument op een gitaar, maar het wordt geklemd tussen de knieen, zoals bij een cello. Het instrument zou zijn ontworpen door de Oostenrijkse viooolbouwer en bekendste gitaarbouwer in Wenen, Johann Georg Stauffer. 

gabriel_arpeggione.jpeg

Arpeggione

De cello in strijkkwartetten en andere ensembles

15.jpg

De cello maakt standaard deel uit van het traditionele strijkkwartet, maar ook in een strijkkwintet, een strijksextet, een strijktrio en vele andere gemengde ensembles. Er zijn ook stukken geschreven voor meerdere celli, en deze ensembles noemt men dan een cellokoor. Het bekendste cellokoor is wel de inleiding van de ouverture tot Guglielmo Tell van Gioachino Rossini, maar ook de inleiding tot de gebedsscène van Zacharias uit Nabucco van Giuseppe Verdi is een cellokoor. 

De 12 Cellisten der Berliner Philharmoniker is het bekendste cellokoor dat ontstond in het orkest zelf. Zij spelen o.a. vele arrangementen van bekende en populaire werken, maar ook al speciaal voor dit ensemble gecomponeerde werken en ze hebben hun eigen website. 

Gabriel Fauré - Pavane, Op. 50 12 Cellists of Berliner Philharmoniker
Johann Sebastian Bach - I. Prélude - Suite No. 1 Jean Guihen Queras
bottom of page